In dit relaas van Matteüs keert Jezus in al zijn glorie terug, neemt plaats op zijn troon en scheidt hij de mensen van elkaar “zoals een herder de schapen van de bokken scheidt” (Vers 32). Dit onderscheid komt tot stand op basis van hoe we mensen in nood behandelen. Tegen de schapen zegt hij:
Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is. Want ik had honger en jullie gaVerdwijn uit mijn ogen […] want ik had honger en jullie gaven mij niet te eten, ik had dorst en jullie gaven me niet te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen mij niet op, ik was naakt en jullie kleedden mij niet. Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie bezochten mij niet. […] Alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet gedaan. (Vers 41-43, 45)ven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op, ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe. (vers 34-36)
Het gaat hier steeds om mensen in behoeftige omstandigheden die door de schapen geholpen zijn, want Jezus zegt: “alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan” (vers 40). Tegen de bokken zegt hij:
Verdwijn uit mijn ogen […] want ik had honger en jullie gaven mij niet te eten, ik had dorst en jullie gaven me niet te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen mij niet op, ik was naakt en jullie kleedden mij niet. Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie bezochten mij niet. […] Alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet gedaan. (Vers 41-43, 45)
Deze tekst roept ons op om op individuele basis en in organisatieverband hulp te bieden aan mensen in nood. Wij kunnen niet zomaar voorbijgaan aan het lot van mensen die geplaagd worden door honger, dorst, dakloosheid, ziekte of gevangenschap. Wij werken om onze eigen behoeften en die van de mensen die van ons afhankelijk zijn, te vervullen; maar we werken ook om iets te kunnen weggeven aan mensen in nood (Hebreeën 13:1-31). Samen met anderen zoeken we naar wegen om mensen bij te staan die het ontbreekt aan de basisvoorzieningen die voor ons vaak vanzelfsprekend zijn. Als we de woorden van Jezus in deze passage serieus nemen, zijn onze daden van liefdadigheid misschien wel belangrijker dan we soms beseffen.
Jezus zegt niet precies hoe de rechtvaardigen de behoeftigen hielpen. Mogelijk gebeurde dat door geschenken aan te bieden en door daden van liefdadigheid. In onze tijd is het helpen van behoeftigen een groot thema, hoe ver gaan we daar in, als mens, als organisatie, als stad en als land? Het helpen van je naaste kan op ieder niveau. Het kan gaan om het inwerken van een collega, eten koken voor een zieke kennis, contact leggen met vluchtelingen in je woonplaats of het steunen van goede doelen. Maar misschien is mensen in nood dienen ook gewoon zo goed mogelijk je dagelijks werk doen, buitenshuis en thuis.
De tekst van deze blog is ontleend aan de website www.theologyofwork.org en is bewerkt door Caroline Oosterwijk, Krista Vreugdenhil en Siebe Hendriksen, studenten aan de Academie Theologie van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Door het plaatsen van deze en vergelijkbare blogs wil het associate lectoraat Christelijke Professie van de CHE nagaan of er in Nederland behoefte is aan dergelijke theologische bijdragen.
Deze blog is een vertaling en bewerking van: Sheep and Goats.