Hoewel de oogstmethoden in de Oudheid niet zo efficiënt waren als tegenwoordig, geeft God hier de Israëlieten de opdracht om ze nog minder efficiënt te maken. Ten eerste moesten ze bij de oogst de randen van hun graanvelden onaangeroerd laten. Hoe breed die randen moesten zijn, mocht de eigenaar kennelijk zelf bepalen. Ten tweede mochten ze niet bijeenrapen wat tijdens het oogsten op de grond was terechtgekomen als een maaier een schoof met de zeis afsneed of er druiven uit een zojuist van de wijnrank gesneden tros vielen. Ten derde mochten ze hun wijngaarden slechts eenmaal oogsten; waarschijnlijk namen ze dan alleen de rijpe druiven mee en lieten de later rijpende druiven achter voor de armen en de immigranten die in hun midden leefden. Deze twee groepen – de armen en de vreemdelingen die tijdelijk in het land verbleven – hadden met elkaar gemeen dat ze geen land bezaten en alleen door handarbeid aan de kost konden komen. Wetten om de armen te beschermen waren destijds in het Nabije Oosten niet ongebruikelijk, maar alleen in deze Israëlitische regels strekte die bescherming zich uit tot de mensen met een tijdelijke verblijfstatus. Ook in dit opzicht moest het volk van God zich onderscheiden van de omringende landen.
Ruimte bieden aan anderen om op jouw akkers te verzamelen wat bij de oogst is blijven liggen zouden we kunnen opvatten als een uiting van medeleven of rechtvaardigheid, maar volgens Leviticus is het een van de vruchten van heiligheid om anderen het recht op medegebruik van onze eigendommen te geven. We doen dit omdat God zegt “Ik ben de HEER, jullie God” (vers 10). Dit onderstreept het verschil tussen liefdadigheid en rapen. Bij liefdadigheid geven mensen vrijwillig aan anderen die in nood verkeren. Dat is een goede en nobele handelwijze, maar dit is niet waar Leviticus op doelt. Bij rapen gaat het om een proces waarin landeigenaren de plicht hebben om arme en gemarginaliseerde mensen toegang te geven tot productiemiddelen (in Leviticus, het land) om die zelf te benutten. Anders dan bij liefdadigheid hangt dit niet af van de vrijgevigheid van landeigenaren. In dit opzicht leek het meer op een belasting dan op een gift uit liefdadigheid. En anders dan bij liefdadigheid ging het niet om een uitkering. Door te rapen verdienden de armen op dezelfde manier de kost als de landeigenaren, namelijk door op eigen kracht de velden te bewerken. Het gebod was simpelweg dat iedereen het recht had om de door God geschapen bronnen voor levensonderhoud te benutten.
In de huidige samenleving is misschien moeilijk te zien hoe we de principes van het rapen kunnen toepassen. In veel landen zijn zeker landhervormingen nodig om ervoor te zorgen dat boeren erop kunnen rekenen land tot hun beschikking te hebben, in plaats van afhankelijk te zijn van wispelturige bestuurders of landeigenaren die het door corruptie hebben verworven. In meer op industrie en kennis gebaseerde economieën is land niet de voornaamste productiefactor. Toegang tot onderwijs, kapitaal, banen- en productenmarkten, transportsystemen en antidiscriminatiewetten, dat zijn de dingen die arme mensen harder nodig hebben om productief te zijn. Omdat christenen niet meer capabel zijn dan anderen om te exact te bepalen welke oplossingen het meest effectief zijn, moeten die oplossingen uit alle geledingen van de samenleving komen. Leviticus bevat zeker geen pasklaar systeem voor de economieën van vandaag de dag. Het raapsysteem in Leviticus plaatst echter wel een verplichting op de bezitters van productiemiddelen om ervoor te zorgen dat mensen in de marge van de samenleving de kans hebben om hun inkomen met werk te verdienen. Natuurlijk kan geen enkele individuele eigenaar kansen bieden aan iedereen die geen of te weinig werk heeft, net zoals geen enkele boer in het oude Israël elke werkloze in zijn streek op zijn land kon laten rapen. Maar deze eigenaren worden wel opgeroepen een belangrijke rol te spelen in het bieden van werkgelegenheid. Misschien geldt voor christenen in het algemeen ook de oproep om de rol van ondernemers als banenscheppers in hun gemeenschap te waarderen.
De tekst van deze blog is ontleend aan de website www.theologyofwork.org en is bewerkt door Caroline Oosterwijk, Krista Vreugdenhil en Siebe Hendriksen, studenten aan de Academie Theologie van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Door het plaatsen van deze en vergelijkbare blogs wil het associate lectoraat Christelijke Professie van de CHE nagaan of er in Nederland behoefte is aan dergelijke theologische bijdragen.
Deze blog is een vertaling en bewerking van: Gleaning.